Intentieverklaring

21 maart 2012

Opgesteld door de werkplaats Georges Beernaerts 2012+

De Achtbare Loge Georges Beernaerts is een maçonnieke werkplaats, dus permanent in beweging.

Zij onderschrijft de principes en methoden van de vrijmetselarij en bezint zich over de maatschappij en over zichzelf, binnen een steeds veranderende context. Zij gebruikt op een eigentijdse manier maçonnieke symbolen en ritualen als middelen van ontmoeting om de dialoog en de band binnen de werkplaats te versterken. Zij is een principiële verdediger van mensenrechten, vrij onderzoek, democratie en secularisme – en uit zich ook als dusdanig. Zij bouwt bruggen tussen mensen binnen en buiten de vrijmetselarij.

De Achtbare Loge Georges Beernaerts staat open voor vrijdenkende mensen van goede wil – ongeacht hun afkomst, status, gender of levensbeschouwing – die de mensenrechten en het vrij onderzoek onderschrijven, en ijveren voor een democratische en seculiere samenleving. Zij verwacht van hen geen andere gemeenschappelijke kenmerken dan de hierboven genoemde en de erkenning van de ander. Zij biedt hen een centrum van eenheid in verscheidenheid, een ontmoetingsplaats voor reflectie en herbronning, tot nut van de mensheid door concrete actie. Warme broederlijkheid en maatschappelijke betrokkenheid zijn de pijlers van haar maçonnieke arbeid.

De Achtbare Loge Georges Beernaerts stimuleert haar leden levenslang te groeien, zowel in individuele kennis als in sociale vaardigheden. Ze vraagt haar leden zich ook buiten de werkplaats met de vrijmetselaarsidealen te identificeren en die uit te dragen.

Organisatorisch is de Achtbare Loge een autonome werkplaats. Zij wil deel uitmaken van een obediëntie – noodzakelijk netwerk van werkplaatsen – die haar autonomie respecteert. Zij ijvert voor wederzijdse erkenning van alle obediënties, die allen volwaardige vrijmetselaars vormen.

Antwerpen, 2012

 

Verder blijft zij de oorspronkelijke princiepsverklaring van bij de oprichting uit 1962 getrouw.

De Loge GEORGES BEERNAERTS wil met de keuze van haar naam, de principes te kennen geven die aan haar nieuwe werkplaats zullen ten grondslag liggen. Deze principes zijn vervat in de beide toespraken die door onze betreurde Grootmeester gehouden werden bij zijn verkiezing en zijn aanstelling in 5960.

“Het staat niet vast dat de vrijmetselarij zoals wij ze gekend en bemind hebben over enkele tientallen jaren nog zal bestaan. De evolutie van de maatschappij, die een duizelingwekkend tempo aanneemt kan immers alles teniet doen. Indien wij werkelijk geloven dat we een zending te vervullen hebben, indien wij iets anders menen te zijn dan een maatschappij voor ontspanning of menslievendheid of een vereniging voor oudheidkunde; als het werkelijk onze reden van bestaan is mee te helpen aan de opbouw van de Tempel der Mensheid, en wij geen conservatief element willen worden dat zich elke vooruitstrevende strekking of elk vrij onderzoek zou ontzeggen, dan moeten wij ons afvragen of wij in staat zijn de kiem brengen die nieuwe geestdrift zal wekken, of wij in staat zullen zijn aan de onmetelijke ongerustheid van de mens ten overstaan van de aftakeling van de geopenbaarde godsdiensten en de overstelpende vooruitgang van de wetenschap, het antwoord te geven dat hij verwacht. Zulk een antwoord verwachten wij ook, Vrijmetselaars, ten overstaan van een verouderde, versuffende, uiteengereten Maçonnerie.

Deze boodschap te bepalen, nadat wij onszelf herkend hebben, ziedaar de taak tot dewelke ik U aanspoor, mijn waarde broeders”

Deze woorden stemmen inderdaad tot nadenken.

Op het ogenblik dat Rome een concilie voorbereidt dat zal trachten de kerken te verenigen en nieuw dynamisme bij te brengen, is de maçonnerie aan steeds grotere versplintering ten prooi; terwijl de kerk de gekoloniseerde volkeren aan haar werking trachtte deelachtig te maken, waren onze werkplaatsen afkerig van het inwijden van kleurlingen; terwijl het klerikalisme, naar het woord van Jaurès “zich met de zwakken ging inlaten toen zij een macht werden” en een wijdvertakte arbeidersbeweging organiseerde, bleven onze tempelpoorten gesloten voor wie niet de nodige metalen had.

Het is ondenkbaar dat de Vrijmetselarij minder soepel, minder evolutionistisch zou zijn dan de Roomse kerk. De vrije gedachte had immers toch op filosofisch en sociaal gebied gelijke tred weten te houden met de historische ontwikkelingen van de laatste eeuw. De Vrijmetselarij kan zich niet vastankeren in verouderde idealen, zij mag haar lot niet verbinden aan dat van voorbijgaande maatschappelijke of politieke instellingen. In dat geval dreigt zij vroeg of laat samen mét deze gedachten en instellingen op het stort der geschiedenis te belanden. Veel minder nog mag zij toetreden tot deze nieuwe “Heilige Alliantie” die alle krachten bundelen wil om en “barrière sanitaire” op te werpen tegen wat Broeder Beernaerts heeft genoemd:

“deze tweede poging om een atheïstische staat op te richten, die door een fundamentele wijziging van de opvoeding en van de ideologie, het altruïsme, de onbaatzuchtigheid en het ideaal van het gemeenschappelijk welzijn wil ontwikkelen. Velen onder ons,” zo gaat hij verder “zullen zich onweerstaanbaar verbonden voelen met een dergelijke religie van broederlijkheid en liefde, vermits zij het is die hen hier gebracht heeft en het precies haar is die men in de ban wil slaan, alhoewel zij helemaal in de lijn ligt van de evolutie der menselijke gedachte.”

De ware traditie der maçonnerie ligt in haar voortdurende progressiviteit; de traditie van de Vrijmetselaar bestaat erin steeds de verkondiger te zijn van de nieuwe en groeiende gedachte van zijn tijd.

De maçonnerie is gegroeid uit de operatieve vrijmetselarij waarvan zij de verheven idealen van ARBEID en BROEDERLIJKHEID heeft overgenomen. Arbeid en broederlijkheid: beide idealen vragen om toelichting.

Het is niet die arbeid die tot slaaf maakt en de arbeiders van de vruchten van hun werk berooft, nog minder deze arbeid die een vloek is waarvan een voorbijgestreefd boek voorhoudt dat hij “in het zweet uws aanschijns” zal verricht worden, maar wel de scheppende arbeid waar hand en hoofd de levenloze stof tot schoonheid vervormen, de arbeid die bevrijdt en waarin de mens zichzelf verwezenlijkt. Het is ook deze arbeid waaruit de wetenschap en de techniek gegroeid zijn die ons de mogelijkheden ter beschikking stellen, waarmee de ontvoogding van alle mensen kan verwezenlijkt worden. Wetenschap en techniek zijn slechts middelen: zij kunnen hun taak alleen vervullen in een rechtvaardig georganiseerde maatschappij waar vrijheid en gelijkheid door broederlijkheid overkoepeld worden.

Gewapend met dit oude ideaal van broederlijkheid en solidariteit dat stamt uit het arbeidersmilieu van de operatieve vrijmetselarij, is het voor de maçon van de XXste eeuw niet moeilijk de noden van zijn tijd te erkennen, in een wereld die door haat en egoïsme met algemene uitroeiing wordt bedreigd, in een wereld waar door een onbillijke verdeling der rijkdommen, de meerderheid der mensheid hongert.

Deze idealen innig te beleven, naar buiten uit te dragen en er alle lagen van de samenleving bij te betrekken, inzonderheid de arbeidersklasse waaruit de vrijmetselarij groeide, is het doel dat de broeders van deze werkplaats voor ogen houden, en waartoe ze de verbintenis aangaan al hun krachten te bundelen.

Antwerpen, 1962